Difference between revisions of "Afrikaans and Dutch/Regression tests"

From Apertium
Jump to navigation Jump to search
Line 20: Line 20:
* {{test|nl|Ontwikkelingsplan.|Ontwikkelingsplan.}}
* {{test|nl|Ontwikkelingsplan.|Ontwikkelingsplan.}}
* {{test|nl|Infrastructuurontwikkelingsplan.|Infrastruktuurontwikkelingsplan.}}
* {{test|nl|Infrastructuurontwikkelingsplan.|Infrastruktuurontwikkelingsplan.}}

===Questions and interrogatives===

* {{test|nl|Wie mag ik helpen?|Wie mag ek help?}}
* {{test|nl|Waar is Jan?|Waar is Jan?}}

===Relatives===

* {{test|nl|Geef mij maar alles wat eetbaar is.|Gee my maar alles wat eetbaar is.}}

===Adverbs===

* {{test|nl|Ze wonen hier.|Hulle woon hier.}}

===Prepositions===

* {{test|nl|Landen zoals Engeland en Frankrijk.|Lande soos Engeland en Frankryk.}}
* {{test|nl|De gebouwen van een stad.|Die geboue van 'n stad.}}

===Tenses===

* {{test|nl|Ik heb al gegeten.|Ek het al geëet.}}
* {{test|nl|Hij heeft een huis gekocht.|Hy het 'n huis gekoop.}}
* {{test|nl|Ik heb de boter gesmolten.|Ek het die botter gesmelt.}}
* {{test|nl|De boter is gesmolten.|Die botter is gesmelt.}}
* {{test|nl|Hij moet gaan.|Hy moet gaan.}}

===Other===

* {{test|nl|De trein vertrekt om elf uur.|Die trein vertrek om elf uur.}}
* {{test|nl|Hij is ziek.|Hy is siek.}}
* {{test|nl|Ik weet dat hij ziek is.|Ek weet dat hy siek is.}}

Revision as of 10:05, 26 November 2011

Dutch → Afrikaans

Noun phrases

  • (nl) Een huis. → 'n Huis.
  • (nl) Huizen. → Huise.
  • (nl) De rode appel. → Die rooi appel.
  • (nl) Een rode appel. → 'n Rooi appel.
  • (nl) Het rode huis. → Die rooi huis.
  • (nl) Een rood huis. → 'n Rooi huis.
  • (nl) Rode huizen. → Rooi huise.
  • (nl) Openbaar vervoer. → Openbare vervoer.
  • (nl) Het openbaar vervoer. → Die openbare vervoer.
  • (nl) Het openbare vervoer van Amsterdam. → Die openbare vervoer van Amsterdam.
  • (nl) Een talentvol schrijver. → 'n Talentvolle skrywer.
  • (nl) Dit boek is voor jou. → Dié boek is vir jou.
Compounds
  • (nl) Ontwikkelingsplan. → Ontwikkelingsplan.
  • (nl) Infrastructuurontwikkelingsplan. → Infrastruktuurontwikkelingsplan.

Questions and interrogatives

  • (nl) Wie mag ik helpen? → Wie mag ek help?
  • (nl) Waar is Jan? → Waar is Jan?

Relatives

  • (nl) Geef mij maar alles wat eetbaar is. → Gee my maar alles wat eetbaar is.

Adverbs

  • (nl) Ze wonen hier. → Hulle woon hier.

Prepositions

  • (nl) Landen zoals Engeland en Frankrijk. → Lande soos Engeland en Frankryk.
  • (nl) De gebouwen van een stad. → Die geboue van 'n stad.

Tenses

  • (nl) Ik heb al gegeten. → Ek het al geëet.
  • (nl) Hij heeft een huis gekocht. → Hy het 'n huis gekoop.
  • (nl) Ik heb de boter gesmolten. → Ek het die botter gesmelt.
  • (nl) De boter is gesmolten. → Die botter is gesmelt.
  • (nl) Hij moet gaan. → Hy moet gaan.

Other

  • (nl) De trein vertrekt om elf uur. → Die trein vertrek om elf uur.
  • (nl) Hij is ziek. → Hy is siek.
  • (nl) Ik weet dat hij ziek is. → Ek weet dat hy siek is.