Difference between revisions of "Afrikaans and Dutch/Pending tests"
Jump to navigation
Jump to search
AureiAnimus (talk | contribs) |
|||
Line 116: | Line 116: | ||
===Pronouns=== |
===Pronouns=== |
||
* {{test|nl|Melk is goed voor elk.|}} |
* {{test|nl|Melk is goed voor elk.|Melk is goed voor elk}} |
||
* {{test|nl|Is dat allemaal voor mij?|}} |
* {{test|nl|Is dat allemaal voor mij?|}} |
||
Line 126: | Line 126: | ||
* {{test|af|Verbind asseblief die kabels.|Verbindt U alstublieft de kabels.}} |
* {{test|af|Verbind asseblief die kabels.|Verbindt U alstublieft de kabels.}} |
||
* {{test|af|Ek het die kabels verbind.|Ik had de kabels verbonden.}} |
* {{test|af|Ek het die kabels verbind.|Ik had de kabels verbonden.}} |
||
* {{test|af|Ek werk|Ik werk}} |
|||
* {{test|af|Jy werk|Jij werkt}} |
|||
* {{test|af|Hy werk|Hij werkt}} |
|||
* {{test|af|Sy werk|Zij werkt}} |
|||
* {{test|af|Ons werk|Wij werken}} |
|||
* {{test|af|Julle werk|Jullie werken}} |
|||
* {{test|af|Hulle werk|Zij werken}} |
|||
* {{test|af|Ek is aan die werk|Ik ben aan het werk}} |
|||
* {{test|af|Ek sit en werk|Ik ben aan het werk}} |
|||
* {{test|af|Werk!|Werk!}} |
|||
* {{test|af|Moenie werk nie!|Werk niet!}} |
|||
* {{test|af|Ek sal werk|Ik zal werken}} |
|||
* {{test|af|Ek gaan werk|Ik ga werken}} |
|||
* {{test|af|Ek het gewerk|Ik heb gewerkt}} |
|||
* {{test|af|Ek was aan die werk|Ik was aan het werken}} |
|||
* {{test|af|Ek het gesit en werk|Ik had gewerkt}} |
|||
* {{test|af|Ek het nie gewerk nie|Ik was niet aan het werken}} |
|||
* {{test|af|Hij sal dit gedoen het|Hij zal het gedaan hebben}} |
|||
* {{test|af|Hy moes dit geoden het|Hij moet het gedaan hebben}} |
|||
* {{test|af|As jy nie so veel sou eet nie ...|Als jij niet zo veel zou eten...}} |
|||
* {{test|af|Suid-Afrika se hoofdstad|Zuid-Afrika's hoofdstad}} |
|||
* {{test|af|Ons bure se vrienden se seun|Onze buren hun vriend zijn zoon}} |
|||
* {{test|af|Ek weet nie|Ik weet het niet}} |
|||
* {{test|af|Hy bid nooit|Hij bidt nooit}} |
|||
* {{test|af|Weet jy dit nie?|Weet jij dit niet?}} |
|||
* {{test|af|Ek ken hom nie|Ik ken hem niet}} |
|||
* {{test|af|Geen mens weet nie|Niemand weet het}} |
|||
* {{test|af|Ek ken nie daardie man nie|Ik ken die man niet}} |
|||
* {{test|af|Jy let nie op nie|Jij let niet op}} |
|||
* {{test|af|Hy sal ni kom nie|Hij zal niet komen}} |
|||
* {{test|af|Hy het nie gekom nie|Hij is niet gekomen}} |
|||
* {{test|af|Hy kom nie|Hij komt niet}} |
|||
* {{test|af|Ek het nie geweet dat hy sou kom nie|Ik wist niet dat hij niet zou komen}} |
|||
* {{test|af|Ek het geweet dat hy nie sou kom nie|Ik wist dat hij niet zou komen}} |
|||
* {{test|af|Mensen wat nie rook nie lewe lange|Mensen die niet roken leven langer}} |
|||
* {{test|af|Hy kan nie kom nie want hy is siek|Hij kan niet komen want hij is ziek}} |
|||
* {{test|af|Dis nie so moeilik om Afrikaans te leer nie|Het is niet moeilijk om Afrikaans te leren}} |
|||
* {{test|af|Ek weet niks nie|Ik weet niks}} |
|||
* {{test|af|Ek ken niemand nie|Ik ken niemand}} |
|||
Revision as of 18:16, 23 December 2010
Dutch → Afrikaans
Noun phrases
- (nl) Een huis. → 'n Huis.
- (nl) Huizen. → Huise.
- (nl) De rode appel. → Die rooi appel.
- (nl) Een rode appel. → 'n Rooi appel.
- (nl) Het rode huis. → Die rooi huis.
- (nl) Een rood huis. → 'n Rooi huis.
- (nl) Rode huizen. → Rooi huise.
- (nl) Openbaar vervoer. → Openbare vervoer.
- (nl) Het openbaar vervoer. → Die openbare vervoer.
- (nl) Het openbare vervoer van Amsterdam. → Die openbare vervoer van Amsterdam.
- (nl) Een groot man. → 'n Groot man.
- (nl) Een grote man. → 'n Groot man.
- (nl) Een talentvol schrijver. → 'n Talentvolle skrywer.
- (nl) Een houten stoel. → 'n Houtstoel.
- (nl) Het stenen huis. → Die steenhuis.
- (nl) Metalen lampen. → Metaallampe.
- (nl) Ik heb geen bezwaar. → Ek het geen beswaar nie.
- (nl) Dit is geen huis. → Dit is g'n huis nie.
- (nl) Dit boek is voor jou. → Dié boek is vir jou.
- (nl) Ik wil graag wat kersen. →
- Compounds
- (nl) Ontwikkelingsplan. → Ontwikkelingsplan.
- (nl) Infrastructuurontwikkelingsplan. → Infrastruktuurontwikkelingsplan.
- (nl) Woordenboekactiviteiten. → Woordeboekaktiwiteite.
Numerals
- (nl) Wikipedia telt op dit moment 660.903 artikelen. → Wikipedia het op die oomlik 660 903 artikels.
Questions and interrogatives
- (nl) Versta je mij? → Verstaan jy my?
- (nl) Heb jij dat gezegd? → Het jy dit gesê?
- (nl) Wie mag ik helpen? → Wie mag ek help?
- (nl) Wat is dat? →
- (nl) Wat wil je doen? →
- (nl) Waar is Jan? →
Relatives
- (nl) Ik weet niet wat ik wil doen. →
- (nl) Jij moet afblijven wat je daar ziet. →
- (nl) Geef mij maar alles wat eetbaar is. →
- (nl) Het duurste wat er was. →
- (nl) Hij nam precies datgene wat ik had gewild. →
- (nl) Dit is waar hij woont. →
Adjectives
- (nl) Kijk, wat een groot gebouw! → Kyk, wat 'n groot gebou!
- (nl) Grote mensen en kinderen. → Grootmense en kinders.
Adverbs
- (nl) Ze wonen hier. → Hulle woon hier.
- (nl) Ik spreek geen Engels → Ek praat nie Engels nie.
- (nl) Hij doet dat wat onbedachtzaam. →
Prepositions
- (nl) Landen zoals Engeland en Frankrijk. → Lande soos Engeland en Frankryk.
- (nl) De gebouwen van een stad. → Die geboue van 'n stad.
Tenses
- (nl) Ik heb al gegeten. → Ek het al geëet.
- (nl) Hij heeft een huis gekocht. → Hy het 'n huis gekoop.
- (nl) Ik heb de boter gesmolten. → Ek het die botter gesmelt.
- (nl) De boter is gesmolten. → Die botter is gesmelt.
- (nl) Hij heeft niet geantwoord. →
- (nl) Dat zou ik niet doen. → :: — I would not do that.
- (nl) Het zou gaan regenen. → :: — It was going to rain.
- (nl) Zal ik eerst gaan? → :: — Shall I go first?
- (nl) Het zal toch niet werken. → :: — It will not work anyway.
- (nl) Dat zal niet gebeuren. → :: — That will not happen.
- (nl) Ik moet het even aanzien. → .
- (nl) Ik zie dit gedoe even aan. → .
- (nl) Je hoort het als ik het even heb aangezien. → .
- (nl) Hij moet gaan. → , :: — He has to go; He must go.
- (nl) Moest je nog werken vanavond? → .
- (nl) Ik wou dat ik dat kon. → . :: — I wish I could do that.
Other
- (nl) De trein vertrekt om elf uur. → Die trein vertrek om elf uur.
- (nl) Ik weet niet of ik moet vertrekken of dat ik het haar moet uitleggen. →
- (nl) Hij is steeds aan het werken. → Hy is steeds aan die werk.
- (nl) Ik ben ouder dan jij. → Ek is ouer as jy.
- (nl) Wat is er nou weer dan? → Wat is dit nou weer?
- (nl) Er zijn geen huizen in deze straat. → Daar is geen huise in dié straat nie.
- (nl) Hij is ziek. → Hy is siek.
- (nl) Ik weet dat hij ziek is. → Ek weet dat hy siek is.
- (nl) Hij kan geen Afrikaans spreken. → Hy kan nie Afrikaans praat nie.
- (nl) Ik wil dit niet doen. → Ek wil dit nie doen nie.
- (nl) Ik ben vandaag naar het strand geweest. → Ek was vandag by die strand gewees.
- (nl) De andere kant. →
- (nl) Heb je enig idee wat dat is? →
- (nl) Hij heeft enige dingen laten zien. →
- (nl) Als je die knop indrukt, gaat de computer uit. →
Pronouns
- (nl) Melk is goed voor elk. → Melk is goed voor elk
- (nl) Is dat allemaal voor mij? →
Afrikaans → Dutch
- (af) Ek het dit versterk. → Ik had het versterkt.
- (af) Ek is besig om dit te versterk. → Ik ben bezig om het te versterken.
- (af) Sal jy dit versterk? → Zul jij het versterken.
- (af) Verbind asseblief die kabels. → Verbindt U alstublieft de kabels.
- (af) Ek het die kabels verbind. → Ik had de kabels verbonden.
- (af) Ek werk → Ik werk
- (af) Jy werk → Jij werkt
- (af) Hy werk → Hij werkt
- (af) Sy werk → Zij werkt
- (af) Ons werk → Wij werken
- (af) Julle werk → Jullie werken
- (af) Hulle werk → Zij werken
- (af) Ek is aan die werk → Ik ben aan het werk
- (af) Ek sit en werk → Ik ben aan het werk
- (af) Werk! → Werk!
- (af) Moenie werk nie! → Werk niet!
- (af) Ek sal werk → Ik zal werken
- (af) Ek gaan werk → Ik ga werken
- (af) Ek het gewerk → Ik heb gewerkt
- (af) Ek was aan die werk → Ik was aan het werken
- (af) Ek het gesit en werk → Ik had gewerkt
- (af) Ek het nie gewerk nie → Ik was niet aan het werken
- (af) Hij sal dit gedoen het → Hij zal het gedaan hebben
- (af) Hy moes dit geoden het → Hij moet het gedaan hebben
- (af) As jy nie so veel sou eet nie ... → Als jij niet zo veel zou eten...
- (af) Suid-Afrika se hoofdstad → Zuid-Afrika's hoofdstad
- (af) Ons bure se vrienden se seun → Onze buren hun vriend zijn zoon
- (af) Ek weet nie → Ik weet het niet
- (af) Hy bid nooit → Hij bidt nooit
- (af) Weet jy dit nie? → Weet jij dit niet?
- (af) Ek ken hom nie → Ik ken hem niet
- (af) Geen mens weet nie → Niemand weet het
- (af) Ek ken nie daardie man nie → Ik ken die man niet
- (af) Jy let nie op nie → Jij let niet op
- (af) Hy sal ni kom nie → Hij zal niet komen
- (af) Hy het nie gekom nie → Hij is niet gekomen
- (af) Hy kom nie → Hij komt niet
- (af) Ek het nie geweet dat hy sou kom nie → Ik wist niet dat hij niet zou komen
- (af) Ek het geweet dat hy nie sou kom nie → Ik wist dat hij niet zou komen
- (af) Mensen wat nie rook nie lewe lange → Mensen die niet roken leven langer
- (af) Hy kan nie kom nie want hy is siek → Hij kan niet komen want hij is ziek
- (af) Dis nie so moeilik om Afrikaans te leer nie → Het is niet moeilijk om Afrikaans te leren
- (af) Ek weet niks nie → Ik weet niks
- (af) Ek ken niemand nie → Ik ken niemand