Difference between revisions of "Afrikaans and Dutch/Pending tests"

From Apertium
Jump to navigation Jump to search
Line 29: Line 29:
* {{test|nl|Heb jij dat gezegd?|Het jy dit gesê?}}
* {{test|nl|Heb jij dat gezegd?|Het jy dit gesê?}}
* {{test|nl|Wie mag ik helpen?|Wie mag ek help?}}
* {{test|nl|Wie mag ik helpen?|Wie mag ek help?}}
* {{test|nl|Wat is dat?|}}
* {{test|nl|Wat wil je doen?|}}


===Adjectives===
===Adjectives===

Revision as of 22:33, 4 December 2010

Noun phrases

  • (nl) Een huis. → 'n Huis.
  • (nl) Huizen. → Huise.
  • (nl) De rode appel. → Die rooi appel.
  • (nl) Een rode appel. → 'n Rooi appel.
  • (nl) Het rode huis. → Die rooi huis.
  • (nl) Een rood huis. → 'n Rooi huis.
  • (nl) Rode huizen. → Rooi huise.
  • (nl) Openbaar vervoer. → Openbare vervoer.
  • (nl) Het openbaar vervoer. → Die openbare vervoer.
  • (nl) Het openbare vervoer van Amsterdam. → Die openbare vervoer van Amsterdam.
  • (nl) Een groot man. → 'n Groot man.
  • (nl) Een grote man. → 'n Groot man.
  • (nl) Een talentvol schrijver. → 'n Talentvolle skrywer.
  • (nl) Een houten stoel. → 'n Houtstoel.
  • (nl) Het stenen huis. → Die steenhuis.
  • (nl) Metalen lampen. → Metaallampe.
  • (nl) Ik heb geen bezwaar. → Ek het geen beswaar nie.
  • (nl) Dit is geen huis. → Dit is g'n huis nie.
  • (nl) Dit boek is voor jou. → Dié boek is vir jou.

Questions and interrogatives

  • (nl) Versta je mij? → Verstaan jy my?
  • (nl) Heb jij dat gezegd? → Het jy dit gesê?
  • (nl) Wie mag ik helpen? → Wie mag ek help?
  • (nl) Wat is dat?
  • (nl) Wat wil je doen?

Adjectives

  • (nl) Kijk, wat een groot gebouw! → Kyk, wat 'n groot gebou!
  • (nl) Grote mensen en kinderen. → Grootmense en kinders.

Adverbs

  • (nl) Ze wonen hier. → Hulle woon hier.
  • (nl) Ik spreek geen Engels → Ek praat nie Engels nie.

Prepositions

  • (nl) Landen zoals Engeland en Frankrijk. → Lande soos Engeland en Frankryk.
  • (nl) De gebouwen van een stad. → Die geboue van 'n stad.

Tenses

  • (nl) Ik heb al gegeten. → Ek het al geëet.
  • (nl) Hij heeft een huis gekocht. → Hy het 'n huis gekoop.
  • (nl) Ik heb de boter gesmolten. → Ek het die botter gesmelt.
  • (nl) De boter is gesmolten. → Die botter is gesmelt.
  • (nl) Hij heeft niet geantwoord.
  • (nl) Dat zou ik niet doen. → :: — I would not do that.
  • (nl) Het zou gaan regenen. → :: — It was going to rain.
  • (nl) Zal ik eerst gaan? → :: — Shall I go first?
  • (nl) Het zal toch niet werken. → :: — It will not work anyway.
  • (nl) Dat zal niet gebeuren. → :: — That will not happen.

Other

  • (nl) De trein vertrekt om elf uur. → Die trein vertrek om elf uur.
  • (nl) Ik weet niet of ik moet vertrekken of dat ik het haar moet uitleggen.
  • (nl) Hij is steeds aan het werken. → Hy is steeds aan die werk.
  • (nl) Ik ben ouder dan jij. → Ek is ouer as jy.
  • (nl) Wat is er nou weer dan? → Wat is dit nou weer?
  • (nl) Er zijn geen huizen in deze straat. → Daar is geen huise in dié straat nie.
  • (nl) Hij is ziek. → Hy is siek.
  • (nl) Ik weet dat hij ziek is. → Ek weet dat hy siek is.
  • (nl) Hij kan geen Afrikaans spreken. → Hy kan nie Afrikaans praat nie.
  • (nl) Ik wil dit niet doen. → Ek wil dit nie doen nie.
  • (nl) Ik ben vandaag naar het strand geweest. → Ek was vandag by die strand gewees.
  • (nl) De andere kant.
  • (nl) Heb je enig idee wat dat is?
  • (nl) Hij heeft enige dingen laten zien.
  • (nl) Als je die knop indrukt, gaat de computer uit.